Is het nog leuk om te werken in de sector zorg+welzijn?

Ik wil het even niet hebben over de duizenden professionals die in de Thuiszorg momenteel op de schopstoel zitten en zich afvragen of ze de volgende maand nog werk hebben.
Maar beperk me tot de professionals die nog werk hebben binnen de grote instellingen die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning en hulpverlening aan de grote groep ‘minder zelfredzamen’ in onze samenleving.
Burn-outklachten
Volgens een recent onderzoek heeft zo’n 15 % van alle werknemers binnen die sector last van burn-outklachten ( http://www.nrc.nl/next/2016/02/03/opgebrand-1583879 )
Veel van die klachten hebben niet alleen te maken met de hoge werkdruk op de arbeidsvloer, maar ook met de wijze waarop zij voortdurend worden geconfronteerd met de marsorders van boven. In de strijd om te overleven in een tijdperk waarin subsidies worden afgeknepen zijn het vooral de topzware instituties, met soms duizenden werknemers, die zuchten onder de dictatuur van reorganisatie na reorganisatie, waarin soms iedere logica ontbreekt. De uitvoering van de Transities in de welzijn, zorg en participatie hebben als neveneffect dat deze ook de doorgeschoten institutionalisering van deze sector pijnlijk in beeld brengt.
Log schip in zwaar weer
Het geheel ziet eruit als een log schip met vele – onderling slecht verbonden- commandolagen die niet in staat zijn samen te werken op het moment dat een heftige storm vraagt om een rigoureuze koerswijziging. Het gevolg is dat de manschappen niet meer weten hoe zich dienstbaar op te stellen voor het geheel. Om maar niet te spreken over alle strijd die binnen die commandolagen waarbij het dreigende falen bij voorkeur steeds bij de ander wordt gelegd.
Als de Transities – die naast het doorvoeren van een platte bezuiniging ook het credo prediken van ‘het nieuwe werken’, waarin een mentaliteitsverandering essentieel is- iets duidelijk maken, dan is het wel dat de historisch gegroeide structuren waarin organisaties sterk gericht waren op groei en expansie contraproductief werken. De wendbaarheid en het vermogen tot flexibiliteit en durf om noodzakelijke aanpassingen in korte tijd door te voeren ontbreken vaak. Waardoor er wordt gekozen voor de traditionele formalistische aanpak, op basis van opgelegde protocollen, doorgeschoten regulering en de versterking van een hiërarchische top-down structuur. Met als gevolg een demotiverend effect op het personeel op de werkvloer. Instituties die zijn opgericht om gezondheid en welzijn te genereren, zijn zo ziekmakers bij geworden voor het eigen personeel.
Zelfregulerend
Zo ben je op het ene moment nog een ‘zelfregulerende afdeling’ terwijl een moment later alle opgebouwde expertise weer wordt weggevaagd met tal van maatregelen van bovenaf.
De vraag wat dit met mensen doet is een pijnlijk thema dat werknemers mee naar huis mogen nemen, om daar hun nood te klagen. Immers openlijke discussie en scherpe kritiek ondermijnen een kwetsbare arbeidspositie en worden gegarandeerd bij het eerstkomende beoordelingsgesprek als een ‘sterk minpunt’ aan de orde gesteld.
Kort samengevat komen vrijwel alle gesprekken die ik in met professionals in de zorg+ welzijn voer neer één gemeenschappelijk thema: overleven.
‘Right to challenge’
Daarom is mijn hoop gevestigd op de nieuwe, kleinschalige initiatieven die uitgaan van
wendbare ‘platte’ organisaties en korte communicatielijnen waarin de kwaliteit van de zorg hoog in het vaandel staat en de professionals op de werkvloer zich gezien en gewaardeerd voelen door cliënten, management en collega’s.
En lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de overheid met het invoeren van de Transities ook het paard van Troje voor de poort van de doorgeschoten institutionalisering van zorg+welzijn heeft geparkeerd. Dat brengt het ‘right to challenge’ dat verankerd is in de nieuwe WMO van 2015 een stap dichterbij voor lokale initiatieven die beter in staat zijn de anticiperen op de noden en de behoeften van hun cliënten.