Als ziende de Onzienlijke: een ko(s)mische reis door betekenisgeving (7) De wilde jaren

Als ziende de Onzienlijke: een ko(s)mische reis door betekenisgeving (7) De wilde jaren

‘Als ziende de Onzienlijke’ ( 1964-1968) is de titel van de studie van priester en cultuurpsycholoog Han Fortmann, over de religieuze waarneming en de religieuze projectie. Een titel die ik graag leen om mijn zoektocht naar essentie te beschrijven. Dit doe ik in de vorm van een feuilleton.

In het klooster

Met een vertraging van meer dan een jaar, door mijn religieuze excursie bij de sekte ( zie aflevering 5/6) , kon ik mij eind jaren ’60 van de vorige eeuw alsnog in het strijdgewoel van seks, drugs and rock and roll storten. Ik weet bijna niet waar te beginnen.

Terugkijkend op deze ‘existentialistische’ periode valt mij in deze fase van het zoeken naar essentie op, dat er sprake was van wel heel heftige overgangen. Aan tempo geen gebrek en ‘never a dull moment’, maar ook gevoelens van ontheemding en acute vervreemding. Voor de tweede keer in mijn leven had ik een veilige baarmoeder verlaten.

Zo was er eerst de vraag naar de betekenis van het christelijk geloof, zonder het wakend oog van de fanatieke geloofsbroeders uit de sekte en met de handen onder de dekens.

Daarvoor ging ik onder meer in retraite in een klooster en deinde daar een tijdje mee op de vaste cadans van de kerkgang met de ‘metten’ van 5 uur ’s morgens, gevolgd door de ‘lauden’ om 6 uur, de ‘terts’ om 9 uur, de ‘sext’ om 12 uur, de ‘none’ om 15.00 uur en de ‘completen’ om 20.00 uur. Daar werd er op een dag heel wat afgebeden en gezongen. De tussenuren bracht ik door met wandelen en studeren in de pikkelarme kloostercel waar alleen een bed, een tafel en een stoel te vinden waren. De perfecte locatie om op het laatste moment een tentamen voor te bereiden.

Meegezogen

Maar mijn God kwam ik er niet tegen. Onmiskenbaar voelde ik de persoonlijke band met de Here, Here, die voorheen werd gevoed door bidden, bijbellezen en evangeliseren dag na dag verbleken. Terug in Amsterdam werd ik meegezogen in het ijltempo waarmee alle verworvenheden van de gevestigde orde op de schop gingen. Professoren werden weggehoond, universiteitsgebouwen bezet, politieagenten voor varkens uitgemaakt en bekogeld met stenen, buitenlandse staatshoofden betiteld als ‘moordenaars’( Vietnam) en voor alles werd er eindeloos gediscussieerd en gedemonstreerd. De uren die resteerden waren dan voor hashgebruik, zuipen, roken, dansen op popmuziek en neuken. Wel een contrast met het leven in een kloostergemeenschap.  Aanvankelijk voelde ik mij als de jongeling in het gedicht van Remco Campert:

Alles zoop en naaide/ heel Europa was / Een groot matras/ en de hemel het plafond/ van een derderangs hotel/  En ik bedeesde jongeling/  moest nodig/  de reine berk bezingen/  en zijn bescheiden bladerpracht

Ook ik was zowaar begonnen met dichten en beschreef de eenzaamheid van mijn bestaan in de eerste dichtregels:

Grensstation

de avond viel snel/ in mijn droom/ traag reed de trein/ de kamer binnen/ ook ditmaal/ stapte niemand uit (1969)

Toneelstuk

Het nadeel van de steeds wisselende decors in het absurdistische toneelstuk waarin ik een                 bijrol had, was dat er steeds nieuwe spelers opdoken en de spelers uit een vorig bedrijf via de nooduitgang werden afgevoerd. Dus wisselde ik voortdurend van vriendenkring, hetgeen het bouwen aan duurzame contacten niet bevorderde.

Aan mijn fysieke presentatie schortte ook het nodige, omdat er bij iedere nieuwe scene passende kleding gedragen diende te worden. Zo bezocht ik een ‘stadssabotagecursus’ bij de anarchistische ‘kabouterbeweging’ van Roel van Duijn. En verscheen daar tussen het ‘langharige tuig’ met een keurig kapsel, gekleed in colbert, blazer en Terlenkabroek met omgeslagen broekspijpen. Helemaal fout!  Na de pauze stond een pukkelige jongen met een pluiskop op in de zaal op met de mededeling dat er het vermoeden bestond dat de BVD (Binnenlandse Veiligheids Dienst), in linkse kringen ook wel bekend als de ‘Klompengestapo”, “geïnfiltreerd was in de beweging”. Waarop de gehele zaal bestraffend in mijn richting keek. Een gang naar de kledingzaak voor een spijkerbroek en dito jasje was de volgende dag onvermijdelijk. Het duurde wat langer voordat ik ook een ‘acceptabele’ pluiskop had met wilde haren. Het deed me beseffen dat iedere beweging zo zijn eigen uniform heeft.

Buiten Parlementaire actie

Aan die nieuwe outfit voegde ik een bouwvakkerschelm toe, op de voorkant voorzien van de letters BPA ( Buiten Parlementaire Actie). Op mijn nieuwe zolderkamer in de Pijp – ik had de studentenflat in Buitenveldert inmiddels verlaten- luisterde ik dan, met die helm op mijn pluiskop naar de illegale radiozender van de Kraakbeweging, die opriep tot deelname aan tal van wilde acties. Om daar vervolgens als een gek naar toe te fietsen en te constateren dat de activiteit door politieoptreden vroegtijdig beëindigd was. Aan die periode heb ik slechts een paar stevige fietskuiten overgehouden.

Het moest niet gekker worden!

 

 

Reacties

Reacties