The long and winding road (2): Kind van de eeuwigheid

Soms ontmoet je mensen die helder zijn als bergkristal. Vroeger boezemden deze mensen mij angst in, omdat ik vaak het gevoel had dat zij dwars door mij heen keken. En tegelijkertijd wilde ik in hun nabijheid zijn, om hen de geheimen van het leven te ontfutselen.
Dat is heel lang een favoriete manier geweest om het raadsel mens-Zijn te doorgronden. Maar had ook een dubbelheid die meer zei over mijzelf dan over mijn mentoren. Stel je zoekt een autoriteit waarin je alle vrijheid en wijsheid projecteert die je zelf niet in bezit denkt te hebben. Je trekt met hem of haar op, zuigt kennis en vriendschap op als een dorstende in de woestijn en..begint ondertussen aan de poten van hun autoriteit te zagen, omdat jezelf (onbewust) autoriteit wilt zijn
Kwetsbare plekken
Het zoeken naar de kwetsbare plekken in de ander, dan wel de onvolkomenheden in de autoriteit is lang een vaste gewoonte geweest. Evenwel zonder dat ik het besefte. Het zegt alles over mijn wantrouwen naar de medemens en de wijze waarop de ‘tegencultuur’ van de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw haar sporen had nagelaten. En over de eigen blindheid voor patronen die van generatie op generatie worden doorgegeven. In schaarse momenten van zelfreflexie vergeleek ik mijzelf dan met het berberkleed dat ik van een reis uit Marokko had meegenomen en waar een weeffout in zat. Om die fout te doorgronden moest ik zoeken aan de onderzijde van het kleed, iets dat je normaal gesproken niet doet. Intuïtief wist ik ook weeffouten te hebben, maar echt doorgronden kon ik ze niet.
Kind van mijn ouders
Zonder in de psychoanalyse van mijn jeugd te willen vervallen, lagen veel wortels van dit diepgewortelde wantrouwen jegens de mensheid bij de opvoeding die ik had genoten. Mijn lieve ouders waren de kinderen van hun tijd, die de wereld hadden zien veranderen in de hel van WO II. Daarbij kwam dat mijn vader, die weliswaar in Nederland geboren werd uit het huwelijk van een geharnaste ‘Duitse gelukszoeker’ en een rigide Limburgse met Duitse wortels, een combinatie waarvan de levenslust bepaald niet van afspatte, pas aan het eind van de jaren ’30 van de vorige eeuw het Nederlanderschap verwierf. En bij de mobilisatie van ’40 onder de vaderlandse wapenen werd geroepen, ternauwernood ontsnapte aan vijandelijk mitrailleurvuur van zijn voormalige landgenoten en enige tijd in een Duits interneringskamp verdween. Mijn moeder maakte de bombardementen mee in Arnhem en zag bij terugkomst in de vernielde ouderlijke woning dat het familiebezit, dat ondermeer bestond uit een rijke collectie schilderijen van Koekoek (1803-1863, een romantische landschapsschilder) was geplunderd.
Zij waren, zoals zo veel van hun leeftijdsgenoten, geen experts in de kunst van het je emotioneel uiten, behalve dan de driftaanvallen van Pa en zijn vermogen om mensen -die hij bedreigend vond omdat zij vermeende kwaliteiten die hij meende te missen- verbaal tot op de bodem af te branden. Zie daar de kern van een autoriteitsconflict dat ik met de paplepel kreeg ingegoten. Mijn moeder uitte zich minder vurig dan Pa, maar ontwikkelde in de loop van haar leven tal van psychosomatische klachten.
Mijn oudste broer, die in Duitsland woont, werkt momenteel aan zijn autobiografie. Het is wonderlijk om te zien hoezeer de herinnering aan zijn jeugd en de reflexie daarover verschilt van de mijne. Geen opvoeding is dezelfde. In Niets kan ik mijn ouders een verwijt maken over de schaduwkanten van een hardnekkig intergeneratie problematiek. Mijn opgave was het om die erfenis tot mij te nemen en deze als volwassene te doorbreken, opdat ik deze als ouder deze niet zou doorgeven aan mijn kinderen. Of dat gelukt is, is aan hen om te beoordelen.
Kind van de eeuwigheid.
Graag wil uit de analyse van mijn jeugd, naar de amusante verhalenkant over de wonderlijke paden die ik ben afgegaan in de zoektocht naar essentie. Maar weet ook dat enige achtergrondinformatie essentieel is om een en ander in een samenhangend kader te plaatsen. Een context die ik aanvankelijk nodig dacht te hebben om iets te kunnen begrijpen van de kwetsbare en gekwelde mens in mij, die ik decennia lang in stilte met me heb meegedragen, omdat ik er niet mee om kon gaan. In veel opzichten was ik het gevoelige kind van Ma, gecombineerd met de driftmatige kant van pa. Zie daar de ‘persona’ of het masker waar ik lang mee heb rondgelopen, en waarvan ik mij nauwelijks bewust was. Pas ver in de zoektocht naar essentie kon dat masker het vuur in, waarin al het overbodig meubilair van het huis dat ik Ben gedropt zou worden. Niet door mij, maar door genade. Om te ontdekken niet het kind te zijn van mijn ouders, maar het kind van de eeuwigheid. De zoon van ‘Dat Wat Geen Naam Heeft’, die de kleine, naïeve, blonde krullenbol tijdelijk had geparkeerd bij mijn fysieke Pa en Ma om van hen te leren en van hen te houden zoals ze zijn.