Is het welzijnswerk te braaf geworden?

Is het welzijnswerk te braaf geworden?

foto: hangjongeren tijdens een jeugdonderzoek in het noorden van het land)

Het was begin jaren ’80 van de vorige eeuw. Dwars tegen een democratiseringsgolf in het onderwijs in, die in de bevlogenheid van het werken aan nieuwe maatschappelijke verhoudingen het vakonderwijs vrijwel geheel had uitgekleed, probeerde ik (randgroep)jongerenwerkers op te leiden.

Daarbij dankbaar gebruik makend van de kennis en ervaring van volwassen HBO studenten die in het werkveld actief waren en daarnaast een parttime urgentieopleiding volgden.

Sigarendoosje

Zo leerde ik Tim kennen, die een oud buurthuis runde, waar jongeren uit een ‘plaatsingsbuurt’ voor onaangepaste gezinnen ( aso’s in de volksmond) kind aan huis waren. Tim kwam uit het bedrijfsleven, sprak geen welzijnstaal en kon zijn beleidsplan ‘op de achterkant van een sigarendoosje schrijven’. Gevraagd naar zijn methodiek moest hij glimlachen om vervolgens aan te geven dat hij werkte volgens de ‘vlieger-tol methode’. Dat kwam er in het kort op neer dat je hangjongeren die uit het onderwijs waren gevallen en geen perspectief hadden op een betaalde baan een stevige prikkel gaf om in beweging te komen. Om hen daarna, als ze kankerend dreigden stil te vallen,  weer van een nieuwe impuls te voorzien.

De uitkomst van dat proces was onvoorspelbaar en moest gezien worden als een spannend avontuur voor alle betrokkenen. Veiligheid en structuur voor “jongeren met een grote muil, maar met een klein hartje” werd geboden in de vorm van de aanwezigheid en nabijheid van de werkers, die van het buurthuis een tweede huis voor jongeren hadden gemaakt. Zo ontstond een sociaal vangnet dat ook voorkwam dat jongeren afgleden naar de criminaliteit.

Geen genade

Het werk van Tim kon echter geen genade vinden in de ogen van de deelgemeenteraad die tijdens een herstructurering van het welzijnswerk het buurthuis ging sluiten. Werkers en jongeren kwamen op straat te staan. Maar in plaats het hoofd te buigen voor politieke willekeur, werd een plan gesmeed om optimaal gebruik te maken van de ontstane impasse. In nachtelijke sessies na het werk werd op de achterkant van een lange rol behangpapier het jongerenwerk ‘nieuwe stijl’ uitgeschreven, op basis van de elementen: vuur, water, aarde en lucht, als ingrediënten voor het pionieren vanuit een nulsituatie.  Daarna werd een  braakliggend terrein gekraakt en daarop werd een oude methadonbus gestald als kantine.

Methodische terughoudendheid

Vervolgens vielen de werkers stil bij wijze van  ‘methodische terughoudendheid’. De kids waren aan zet en begonnen – na een week doelloos in de bus gehangen te hebben- te kankeren op de leiding. Daarop kwamen gesprekken op gang over wat de jonge heren en dames dan wel wensten te ondernemen op hun brakke grond. Dat leidde uiteindelijk tot het in zelfwerkzaamheid plaatsen van enkele afgeschreven bouwketen die dienden als sleutelwerkplaats voor auto’s en brommers, als oefenruimte voor beginnende bands, als werkplaats voor houtbewerking en als opslagruimte voor een  kringloopproject. En voor ze het goed en wel beseften waren de jongeren in de wereld van de arbeid terecht gekomen. Een aantal van hen vond uiteindelijk betaald werk.

Supporters

De hoofdambtenaar jeugdzaken werd uiteindelijk een van de grootste supporters van het project en fondsen wilden er graag investeren. Mijn onervaren studenten uit de dagopleiding vonden er een proeftuin, waar ze konden ontdekken of ze affiniteit hadden met het werk. Daarvoor werden  lessen op de hogeschool ‘opgeheven’ en verplaatst naar het project.

Veel te braaf

Een vergelijking van deze werksetting anno 1983 met het welzijnswerk van nu lijkt misplaatst. Immers de organisatorische speelruimte was in het verleden vele malen groter dan de strakke regie die overheid en instellingen in de decennia die volgden aan het welzijnswerk heeft opgelegd.

Dat is ten koste gegaan van de lef en de creativiteit die het werk nodig heeft om desnoods met onorthodoxe middelen jongeren die op drift zijn geraakt binnenboord te houden en een perspectief te bieden op een huisje, boompje, beestje.

Dat brengt mij bij mijn beginvraag: “Is het welzijnswerk niet veel te braaf geworden?”

 

Reacties

Reacties