Kunst maken? Ja, omdat het moet, verdomme! (2)

(Feuilleton waarin we Willem S. volgen op zijn capriolen om zich vanuit de WAO tot een gerespecteerd kunstenaar op te werken)
Voor Willem, onze held, uit deze nieuwe serie verhalen, werd het er niet gemakkelijker op. Thuis op de bank, zat hij dag aan dag te prakkiseren hoe hij moest omgaan met zijn nieuwe status als kersverse WAO’er.
Dat behoeft helaas enige uitleg, waarvoor ik mijn oprechte excuses maak, temeer daar deze analyse Willem “geen bal interesseert”.
Begin jaren ’80 van de vorige eeuw zat ons land in een periode van laagconjunctuur. Dankzij ons uitstekende zorgstelsel werden veel werknemers via een goedkope achterdeur door hun werkgever geloosd. In plaats van in de WW (Werkloosheidswet) werden ze duurzaam geparkeerd in de WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering).
Einde arbeidsverhaal
Met een ticket van de WMO op zak was het einde arbeidsverhaal en kwamen werknemers die door hun leeftijd of fysieke klachten minder productief waren duurzaam ten laste van de staat. Was je 55+ en had je WAO, dan was de kans om weer te re-integreren in het arbeidsproces vrijwel nihil. Het voordeel van de WAO boven een tijdelijke werkloosheidsuitkering, gevolgd door de Bijstand, was dat de uitkeringen vaak aanzienlijk hoger waren, op basis van een ingewikkeld rekenmodel, waarvoor een heel leger van specialisten en arbeidsdeskundigen moest worden opgetuigd. Hetgeen weer goed was voor onze economie. Zo werd de boel aardig draaiende gehouden.
Onbetaalbaar
Natuurlijk drukten die honderdduizenden bankzitters zwaar op de nationale schatkist. Maar werden ook de cijfers van mensen in de WW gedrukt, omdat er sprake was van een systeem van verborgen werkloosheid. Deze wet van communicerende vaten zou echter in de decennia die volgden één probleem opleveren: de WAO werd onbetaalbaar.
‘Bijklussen’
In zijn buurt kende Willem, die 53 was, meer leeftijdsgenoten die geen dan wel werk hadden. Onder hen waren veel voormalige bouwvakkers, die steevast met ‘rugklachten’ thuis zaten, maar daardoor niet gehinderd werden om bij tijd en wijle tegen zwarte betaling hele panden te verbouwen. Zo werd de inkomstenderving gecompenseerd en bleef er genoeg tijd over om ook te gaan vissen, darten of biljarten.
Maar Willem was niet van de gestampte pot. Willem wilde niet ‘bijklussen’. Willem wilde werken. Dat werd in zijn buurt slecht begrepen. Als “het systeem je naait, dan naai je het toch terug ! ”.
Zo kon in de buurt een complete ‘schaduweconomie’ ontstaan rond klussen als schoonmaken, bouwwerkzaamheden, autohandel en reparatie, en verkoop van – illegaal geïmporteerde- drank en sigaretten.
Aangepaste Ford Sierra
Zo had Keesie die op de hoek woonde een ‘aanpaste Ford Sierra’ met een kunstig verborgen laadruimte, waarmee hij twee keer maand een tripje naar Duitsland maakte, waar hij accijnsvrije drank en sigaretten scoorde bij daar gestationeerde Amerikaanse soldaten.
De halve buurt rookte goedkope Camel en zoop een A-merk whisky. Niemand die zich daar druk over maakte. Deze schaduweconomie was geheel geïntegreerd in de leefstijl van buurt en paste uitstekend bij de a-politieke verzetscultuur van ‘wij tegen zij’, waarbij ‘zij’ betrekking had op zo’n beetje alles en iedereen van buiten de buurt.
Arie’s autohandel
Zo handelde Arie succesvol in tweedehands auto’s die hij bij voorkeur kocht van welgestelde particulieren van buiten de buurt. Daarvoor huurde hij de diensten in van enkele maten. Dat ging zo: Arie vond een ‘knappe auto’ in de krant en maakte een proefritje. Dan constateerde hij tal van gebreken en bood de helft van de vraagprijs. Ging die deal niet door dan verschenen vervolgens zijn maten op het toneel, die dezelfde mankementen constateerden en nog minder boden. Vervolgens werd het tijd voor Arie om nog eens terug te komen om de deal ‘af te maken’, voor een veel lager bedrag dan de feitelijke dagwaarde. Het succes werd vervolgens in de plaatselijke kroeg gevierd waarna Arie’s maten zwaar bezopen naar huis togen met een ‘geeltje op zak’, om moeder de vrouw bij voorbaat financieel te compenseren voor hun dronkenmansgelal onder het motto: “Geen gezeik, alle mensen rijk”.
‘Peentjes in de oren’
Als onderzoeker werkzaam in zo’n buurt, heb ik heel wat van deze ‘succesverhalen’ mogen aanhoren. Dit in tegenstelling tot de ‘sociaal werkers’, die liever “peentjes in hun oren deden”, omdat ze niet wisten hoe ze moesten omgaan met deze dominante buurtcultuur. Maar dat gaf niet, omdat ‘die ‘vreemde gasten’ wel goed inzetbaar waren voor andere zaken, zoals schuldhulpverlening en opvoeding- of relatieproblematiek.
Terug naar Willem
Dit uitstapje is slechts bedoeld om de enorme de afstand te schetsen van Willem met een WAO-status tot zijn nieuwe professie als beeldend kunstenaar. Als socioloog, voel ik mij immers verplicht om een en ander in de juiste maatschappelijke context te plaatsen. Iedereen heeft recht op zijn beroepsdeformatie. Iets dat van Willem niet hoeft: “Jongen, brengt dat verhaal nou eens terug tot de essentie, wat heb ik van doen met die buurt?” Een buurt die Willem uiteindelijk achter zich zou laten met de aankoop van een huis in een middenstandsbuurt.
Maar dan zijn we wel zo’n 20 afleveringen verder !