Kunst maken? Ja, omdat het moet, verdomme! (7): Aan de slag!

( Feuilleton, waarin we Willem S. volgen op zijn capriolen om zich vanuit de WAO tot een gerespecteerd beeldend kunstenaar op te werken. Aflevering 7 waarin Willem eindelijk artistiek aan de slag gaat)
En toen, was er geen ontkomen meer aan.
Willem ging zijn eerste stapjes zetten op het artistieke pad. Daar ging de nodige strijd aan vooraf. Soms stellen kunstenaars hun werk zo lang uit tot ze er zelf kotsmisselijk van worden, om daarna door niets gehinderd obsessief aan de slag gaan.
Het is te vergelijken met het uitstellen van WC bezoek, dat wordt beloond met de bijna orgastische ontlading als het eindelijk zo ver is.
Eindeloos pielen
Maar denk nu niet dat Willem direct de goede slag te pakken had. Kunst maken betekent eindeloos pielen met materiaal, onrust in de kop, leven tussen wanhoop en euforie en vooral zoeken en zoeken, kijken en kijken, werken en nog eens werken.
Tot zijn eigen verbazing, beschikte Willem toen hij eenmaal met de materie aan de slag ging over de volharding van een marathonloper.
Wel zocht hij aanvankelijk zijn heil in het kleine. Het grote witte vlak boezemde hem angst in. Daar was hij nog niet klaar voor. Dus koos hij voor wat hij zelf noemde: ‘halfproducten’. Voorwerpen die hij vond in de natuur of de directe omgeving, waar de tijd en de seizoenen al hun stempel al op gezet hadden.
Kiezelstenen
Te beginnen met de witte kiezelstenen uit de tuin van zijn buurman. Het moet een bijna lachwekkend gezicht zijn geweest, die grote werkmanshanden, die met uiterste precisie minuscule tekeningen in Oostindische inkt maakten op de stenen en deze vervolgens inkleurde met (transparante) glasverf. Een ontdekking die spontaan kwam bij hem kwam binnenvallen. Op verjaardagsfeestjes gaf hij ze cadeau. En moest dan direct vertellen waar hij ze gekocht had. Daar oogstte hij voor het eerst bewonderende blikken, wat het kleine beetje zelfvertrouwen dat hij had net dat duwtje gaf om door te pakken met groter werk.
Ongeschaafde wilde
Tegen die tijd kwam Marcel, de buurtwerker, langs sloffen bij Willem. En nam hem mee naar een vriend, Joop, beeldhouwer op de Veluwe. Een ruwe ongeschaafde wilde, die weinig sprak, des te meer met zijn handen bewoog en wat chaotisch overkwam, maar ‘strakke’ beelden maakten die appelleerden aan een volmaakte rust en harmonie. Tussen hem en Willem was er direct de klik en de uitnodiging om ‘te komen klooien’ in en rond de afgelegen boerenschuur, waar de kunstenaar leefde en werkte.
De grote verdwijntruc.
Zo was Willem zonder het te beseffen met zijn training als beeldend kunstenaar begonnen, op een analoge wijze waarop eeuwenlang de kennis van de meester op de leerling werd overgedragen. De eerste zomer dat Willem op het erf van Joop werkte voelde als een dans van licht en geborgenheid. Terwijl de beeldhouwer met beitels en een haakse slijper een stuk gigantisch stuk marmer te lijf ging , begon Willem in oude boomwortels te hakken en ontdekte spelenderwijs de liefde voor de materie en de versmelting met zijn gereedschap. Voor het eerst in zijn bestaan onderging hij wat hij later de ‘grote verdwijntruc’ zou noemen. In de versmelting van de kunstenaar met de materie, nemen de handen het werk over, is er geen kunstenaar meer aanwezig. Om als de arbeid gedaan is, afstand te nemen en zich verbaasd af te vragen: ”Heb ik dat gemaakt?”
Nog onwetend van het wonder dat er tijdens het grote scheppingsproces geen ‘ik’ aanwezig was, als verwijzing naar het inzicht dat er nooit een ‘ík’ aanwezig is.
Met de bromstem van Joop in zijn oren, die met een ‘Goed gedaan jochie’ afscheid nam, reed Willem dan weer naar huis, terwijl de tranen van ontroering over zijn wangen stroomden.