Kunst maken? Ja, omdat het moet, verdomme! (9): Flierefluiters en kunstkutten

( Feuilleton, waarin we Willem S. volgen op zijn capriolen om zich vanuit de WAO tot een gerespecteerd beeldend kunstenaar op te werken. Aflevering 9 : De aanhouder wint )
Een beginnend kunstenaar wordt in onze samenleving aan heel wat beproevingen bloot gesteld. Slechts de aanhouder, die gepakt wordt door de magie van de eigen scheppingskracht wint, als de kunstgoden hem of haar tenminste gunstig gezind zijn.
Flamboyante flierefluiter
De creativiteit van Willem hielp hem onvermijdelijke obstakels te overwinnen en deze om te buigen naar een groeiende kwaliteit en ‘eigenheid’ in zijn werk. Een proces dat werd gemarkeerd door tal van valkuilen en beren op de weg.
Zo moest Willem ontdekken dat ambitie een onmisbaar ingrediënt is om iedere dag gedisciplineerd en zonder dralen aan de slag te gaan. Het romantische beeld van de kunstenaar als bohemien en flamboyante flierefluiter is hoogstens nog te vinden in vergeelde keukenmeidenromans. In werkelijkheid vroeg het kunstbedrijf een inzet die vergelijkbaar is met die van de kleine middenstander. Het werk is nooit af, temeer daar het beroep zoveel meer is dan alleen “wat aankloten in het atelier”. Kunstenaar zijn betekent netwerken, slijmen met klanten, exposities organiseren, galerijen en musea bezoeken, literatuuronderzoek doen, persberichten schrijven (websites bestonden destijds nog nauwelijks), administratie bijhouden, atelierruimte zoeken en materialen inkopen. En dat nog los van de kunst van het emotioneel incasseren van onvermijdelijke teleurstellingen die in dit edele metier aan de orde van de dag zijn.
Onzichtbare partners
Voor een beginnende artiest geldt dat het economische principe waarbij de kosten altijd voor de baten uitgaan als een van de meest frustrerende aspecten. Gelukkig kon Willem rekenen op de onvoorwaardelijke steun van Bep, zijn partner. Van het hele “kunstgedoe” had ze weinig kaas gegeten, maar ze zag met vreugde hoe haar partner emotioneel opbloeide. En voelde intuïtief dat ze maar twee opties had: Willem’s steun en toeverlaat worden dan wel afstand en de benen nemen, omdat het jaren van financiële kommer en kwel dreigden te worden, zonder enige garantie op succes.
En daar waar ze eerder – na een weinig liefdevolle jeugd- bij Willem was ingetrokken om samen met hem te knokken voor een beter bestaan, hoefde ze ook nu niet lang na te denken over een keuze. En daarmee kwam ze in het groeiende rijtje van onzichtbare partners van kunstenaars die voorwaardelijk zijn voor het artistiek succes van hun geliefde en daar zelden in bredere kring de credits voor in ontvangst nemen. Met als tragische component dat sommige artiesten bij vermeend succes door egoverblinding en verwaandheid geheel buiten hun schoenen gaan lopen en buitenshuis hun kwast voor erotische avonturen wensen in te zetten.
“Kunstkutjes”
Een valkuil die Willen bespaard zou blijven, hoewel hij als ongeschaafde ‘artiest-arbeider’ door bepaalde kunstminnende dames uit de hogere kringen als een spannende potentiële minnaar werd gezien. Met deze “kunstkutjes”, een term van schildersmaat Joop, had Willem weinig op. Bij hen zou hij altijd een onoverbrugbare afstand voelen tussen zijn nederige afkomst en de geëxalteerde bourgeoisiecultuur van de ‘betere standen’. Daarmee werd hem heel wat ellende bespaard.
Zijn valkuil lag op een geheel ander terrein. Dat zijn heimelijke ambitie om een alom gerespecteerd kunstenaar te worden een forse schaduwkant had, werd hem pas veel later duidelijk.
Berlijnse muur
Willem was nog geen jaar actief in zijn nieuwe metier of hij droomde al om door te stoten tot het selecte gezelschap van toonaangevende beroepskunstenaars in zijn stad. Een ambitie die als een tweesnijdend zwaard werkte in het oordeel over collega’s die ofwel “goedbedoelde amateurprutsers” waren, dan wel “mensen met potentie, zoals ik”.
Die arrogantie had mede te maken met de toenmalige kunstcultuur in zijn stad, waar een strikte scheiding was aangebracht tussen professionals en amateurs. Tussen beide stond een Berlijnse muur. De architect van dat onneembare bouwwerk was een parmantig ventje die zich had opgewerkt tot directeur van het bescheiden plaatselijk museum voor moderne kunst. In de Randstad werd bij door collega museumdirecteuren over het hoofd gezien, hetgeen gezien zijn lengte niet verwonderlijk was.
Verkeerde kant
Een krenking die ruimschoots werd gecompenseerd door de neerbuigendheid die door hem werd geëtaleerd ten aanzien van alle kunstbeoefenaars die niet tot zijn ‘inner circle’ behoorden. En als ‘amateur’ stond Willem aan de verkeerde kant van de Berlijnse muur en kwam daardoor zelf terecht in het negativisme van een artistieke dualiteit die nooit winnaars of verliezers kent. Daarvoor is kunst een te subjectief gebeuren. Het is ‘wat de gek ervoor geeft en wat de kunstminnaar er om geeft’. Bovendien vormden kunst en het kleinburgerlijke provincialisme van zijn stad voor Willem geen geslaagde combinatie. Het zou nog even duren voordat Willem zich uit die nexus wist te bevrijden.