Voorbij de laatste deur: van depressie naar verlossing

Het is alweer meer dan dertig jaar geleden. Dat mijn lichaam weigerde de uitputtingsslag van mijn maatschappelijke gedrevenheid nog langer te volgen en ik vervolgens alles verloor waarin mijn ‘geleende maatschappelijke identiteit’ zin moest geven aan het leven.
Mijn relatie, baan en bestaansgrond glipten als zand door de vingers. Een depressie was onvermijdelijk. Dus trok ik mij terug in mijn huis, beantwoordde de telefoon niet, deed niet open als er gebeld werd en las verslaafd aan zelfkwelling het boek : ‘De laatste deur’ van Jeroen Brouwers, dat handelt over de zelfverkozen dood van Nederlandstalige schrijvers. Maar begrijpen deed ik die flirt met de dood niet. In het jaar die aan die depressie vooraf ging had ik immers de man ontmoet die met humor en wijsheid verwees naar het antwoord op de kernvraag die mij al jaren bezig hield: “wie ben ik”.
Spirituele vraag
En dat niet in de psychologische betekenis van het woord, maar vanuit een aanvankelijke existentiële en vervolgens spirituele vraag naar de essentie van het Zijn op aarde. Het christendom zoals dat wordt gepraktiseerd door de Rooms katholieke kerk, had ik inmiddels achter mij gelaten. Hel, hemel en vagevuur waren in mijn ogen te primitieve categorieën om iets bij te dragen aan zingeving. Maar ook de christelijke evangelisatiebeweging waaraan ik mij als beginnend student kort verbonden had predikte slechts liefde op basis van uitsluitingsmechanismen. Wie niet geloofde was immers reddeloos verloren. Dus werd de zoektocht voorgezet bij dogmatische maatschappelijke tegenhangers zoals een beginnende kraakbeweging, het deelnemen aan Vietnam demonstraties en het volgen van het oeverloos geouwehoer van jenever drinkende en zware shag rokende PSP- activisten, die pretendeerde exact te weten hoe alle problemen de wereld uit geholpen konden worden.
Derde wereld
Om uiteindelijk als beginnend socioloog te belanden in buurten waarvan ik het bestaan in mijn stoutste fantasieën niet had kunnen bedenken, omdat je de Derde Wereld nu eenmaal op een ander continent als een ‘ver van mijn bed show’ projecteert.
Achteraf is het niet moeilijk te zien dat ik mijn bestaansgrond destijds moest ontlenen aan mijn maatschappelijk inzet voor de kansarmen in onze samenleving. Met die inzet is niets mis, maar wel met het verborgen prijskaartje dat ik daaraan had gehangen. En toen kwam ik Wolter Keers tegen, meegesleept door een paar studenten die een jongerenwerk opleiding volgden. Wolter was de eerste leraar die het non-dualisme, ook wel bekend als de Advaita Vedanta in Nederland introduceerde. En werd direct gegrepen door de helderheid van zijn antwoorden op alle vragen naar de zin van het bestaan. Zijn benadering stond in alle opzichten haaks op mijn verbeten poging om mijn bestaansrecht te verzilveren door een grenzeloze en compromisloze maatschappelijke inzet. Zijn statement ‘Als je met jouw hart op zoek gaat naar de ultieme vraag : “Wie ben ik, en dat zonder ik, is er geen weg terug”.
Verlicht persoon
Nu, dat heb ik geweten. Terwijl je fantaseert hoe het zal zijn om als geheel ‘verlicht persoon” – iets dat volmaakt onmogelijk is- door het leven te gaan, slaat het noodlot toe met hartklachten, een burnout, een vriendin die de benen neemt en de wetenschap dat je als docent werkelijk niets te vertellen hebt.
“Lekker wel zo’n spirituele zoektocht”, heb ik in die tijd woedend gedacht, terwijl ik de geschriften van Wolter Keers opstookte in mijn houtkachel en in mijn levensmoeheid liever te rade ging bij ‘De laatste deur”. Om te beseffen dat een zelf gekozen dood geen bestaansrecht heeft binnen de eeuwigheid die ik Ben ( en dat zonder ik). Dat het ‘huiswerk’ hoe dan ook gemaakt moet worden, is het niet NU dan is het later. Dat de dood het einde niet is.
Voorbij de laatste deur
De pissigheid van het gevoel rond de zinloosheid van het bestaan dat geen stand kan houden binnen het inzicht verbonden te zijn met een tijd- en vormloos Zijn, bleek de motor voor een hernieuwde zoektocht voorbij de laatste deur. De liefde die ik altijd buiten mijzelf zocht bleek in het huis te wonen, waar ik altijd al te gast was. Een huis zonder deuren, waar steeds meer kamers komen leeg te staan, opdat alles wat mij scheidt van ‘dat wat geen naam heeft’, maar dat alles te maken heeft met Liefde, wordt opgeruimd. In de wetenschap dat ‘ik‘ allang de regie niet meer heb rond deze grote schoonmaak. Als dat geen wonder van genade is?