Een kort verhaal waanzin

Een kort verhaal waanzin

Onlangs schreef schreef ik over de oude begraafplaats van ziekenhuis Veldwijk. Tijdens het opruimen van mijn archief kwam ik een eerdere – meer poëtische- tekst tegen over die plek , uit de tijd dat ik op Veldwijk werkte.

Een kort verhaal waanzin

 

Na de lunch fietste ik door het bos naar het kerkhof.

Het ijzeren hek zat niet op slot en ging zoals op kerkhoven gebruikelijk piepend open. Aarzelend liep ik langs de graven.

Oude verweerde stenen door mos overwoekerd.

Een paar nog leesbare namen, jaartallen uit het begin van de vorige eeuw.

Geen bloemen, geen struiken op de graven.

De gekken van de inrichting hadden hun rust, omspeelt door winterwind en decoraties van afgebroken takken.

De Bijbelverwijzingen op de stenen gaven iets weer van het stille lijden van de doden.

De onrust van de zieken, de dood als bevrijding uit een verscheurd bestaan. De ziel die terugkeert naar de almachtige, een vergeten steen met mos voor het lichaam.

De aula was leeg, de laatste begrafenis had twee jaar geleden plaats gevonden.

 

Voor mijn ogen verscheen een stoet mensen.

Ze droegen het lichaam van Johan Altema, geb. 3-7-1887; gest. 24-3-1937.

Patiënt tweede klasse van de Instelling voor zenuwleiders Veldwijk te Ermelo. Manisch depressief met periodiek suïcidale neigingen.

Op zijn heldere dagen speelde hij schaak met de verplegers.

Liet ze af en toe winnen om hen positief te stemmen.

Dan tekende hij ook: paddenstoelen; bomen en kinderen.

Hij vreesde god, patiënt Altena en dacht aan de zonden die hj had begaan, de straf hem al tijdens het leven opgelegd.

Hij was zichzelf tot straf, veroordeelt tot wisselvalligheid, overgeleverd aan gepieker, agressie en huilbuien.

Niemand kon hem helpen, soms was hij bang voor zichzelf, smeekte als een kleinn kind om de dwangbuis.

Liet zich louteren in de kille bedompte isoleercel.

Ook bezoekdagen waren hem een kwelling.

De vragen, de eeuwige vragen.

Het grote verzwijgen van zijn permanente verblijf in het vervloekte paviljoen.

Soms dacht hij werkelijk met vakantie te zijn, zoals anderen hun leven doorbrengen in hotels of casino’s aan de kust.

En nu lag hij in zijn houten omhulsel.

Bleek en onwetend van hen die hem droegen.

De kleine sobere stoet die hem volgden.

Had hij ze gezien hij had niet begrepen.

De tranen van zijn vrouw, die nooit om hem had gehuild.

Slechts harder was geworden met de intensivering van zijn buien.

Toen hij weg moest, had zij slechts zijn valies gepakt, het hem gegeven, zoals vrouwen mannen laten vertrekken voor een korte zakenreis.

Een vluchtige kus, een afscheid van “Ik zal je snel weer zien’.

 

Hij had zijn dagen uitgezeten op zaal B.

De nachten verslapen op zaal M.

Gewacht op de saaie maaltijden, de knik van de hoofdzuster voor het gebed.

Was ouder geworden, een verstokte dwaas, die op z’n tijd aardig kon schaken, een grapje maakte tegen een verlegen zuster.

 

En god zou niet tegen hem spreken.

En god zou hem niet rechten.

Zijn beenderen zouden hem blijven.

Onder de verweerde grafsteen van

Johan Altema: geb, 3-7-1887 ; gest. 24-3-1937

 

Als ik er weer eens kom.

Op een regenachtige dag.

Ga ik naar zijn steen.

En maak in het mos een teken van niet vergeten.

Ermelo, januari 1975

Reacties

Reacties