Vogelverschrikker

Hij stond ik een veld met rogge. Aan de kant van het kronkelig boerenpad net voorbij het dorp waar ik mij als een kind zo geborgen voelde.
We woonden tijdelijk in een oude boerderij met een verwaarloosde boomgaard voor de deur en keken kilometers ver over de vlakte van het land op de grens van Drenthe en Groningen. Daar waar de fabrieksaardappels vandaag kwamen. Daar waar een enkele boom de horizon vertakte.
Op weg naar de enige supermarkt in de wijde omgeving kwam ik hem tegen.
En zag zijn vervaalde regenjas, opgevuld met stro, zijn hoed die was scheefgezakt. Een verwaaide dwaas die geen vogel schrik aan kon jagen. Verzonken in een doelloos bestaan,vergeten wat zijn bestemming was. Trouw als een soldaat op wacht die ze hebben vergeten te vertellen dat de oorlog al lang voorbij is.
En wij, zo op zoek naar betekenis. Zo vol van alles wat beter moest. Waren op die boerderij als vogelverschrikkers in het verjagen van de demonen uit onze jeugd, de kerk, de machthebbers die we gingen aanpakken.
Onze eigen schaduw hadden we nog niet ontdekt. Alles was immers maatschappelijk. Ieder individueel probleem verwees hardnekkig naar de noodzaak van een structurele aanpak.
Zo waren we als intieme vreemden verbonden op ons eiland te midden van een zee aan zand, het verre dorp aan de horizon.
Was het ook niet vreemd dat ik mijn dure jas, die mijn moeder kocht ‘omdat ik er niet uitzag’ op een dag ruilde met die van de vogelverschrikker. Er trots mee rond liep op de faculteit waar ik ging werken toen aan onze plattelands idylle een einde kwam. Met mijn hoed met naar beneden gevouwen randen als hommage aan mijn overleden vader, die zich bij het zien had omgedraaid in zijn graf.
Trui en broek waren verwisseld voor een vale blauwe overall. Een boerenzakdoek om mijn hals geknoopt.
Het kon allemaal in die tijd en zelfs de professor die een kei was in het werpen van afkeurende blikken hield haar mond.
Tot op een dag in de trein een moeder met een prachtig licht zomerkind de coupé in kwam en het kind haar moeder aan haar arm trok. Wijzend op mij vroeg het met hoge stem: “Mama, is dat nu een zwerver?”