Moet ik soms m’n bek houden? Over hoe kansloze jongeren in actie kwamen (1979)

Moet ik soms m’n bek houden?  Over hoe kansloze jongeren in actie kwamen (1979)

(foto: Actie JAN: protesterende jongeren uit Amsterdam Noord demonstreren voor het stadhuis (1979)

Twee jaar geleden ben ik gestopt als professional in de wondere wereld van welzijn en zorg.

En hoewel ik genoten heb van het laatste innovatieve project rond gemeenschapszin in een sociaal economische kwetsbare buurt, heb ik het werk nog geen seconde gemist. Dat heeft alles te maken met de institutionele stoperigheid van de sector, die uitzonderingen daargelaten, wordt gedomineerd door bestuurlijke en coordinerende middenkaders die meer gericht zijn op het behartigen van het eigen bureaucratische belang dan dat ze zich baanbrekend inzetten voor de kwetsbaren in de samenleving. Pappen en nathouden is het credo, waardoor er van de de emancipatorische werking van de sector maar bitter weinig terecht komt.

Retrospectief van de gemiste kansen

Wat voor de lezer over kan komen als het wrokkig commentaar van een verzuurde pensionado is voor de schrijver eerder het retrospectief van de gemiste kansen, omdat er in het verleden wel degelijk geslaagde beroepspraktijken waren zijn die leidend hadden moeten worden voor een bredere innovatieve werkwijze.

Voor mij op tafel ligt het ‘Jongerenstrijdboek Amsterdam Noord’ uit 1980 een uitgave van de informele organisatie JAN: Jongeren Amsterdam Noord.

Stiefkindje

Amsterdam Noord was destijds het stiefkindje van de stad. Met de fysieke barriere van het IJ, de overconcentratie van sociaal economisch kwetsbare buurten, het gebrek aan gemeenschapsvoorzieningen en een teruglopende werkgelegenheid in de scheepsbouw.

Voor jongeren aan de onderkant van de samenleving was er, een paar buurthuizen daargelaten, weinig of niets te doen. Het stadsdeel scoorde hoog in de statistieken voor overlast, vandalisme en jeudcriminaliteit. Voorde meest kwetsbare buurten had de gemeente weliswaar een blik sociaal werkers opengetrokken, maar die stonden veelal met de handen in het haar.

Pikorde

Het sociale leven was in die tijd geografisch geconcentreerd rond de buurt waar je leefde. Zo had iedere buurt wel een straatgroep van hangjongeren. In het Noordelijk stadsdeel bestond er een naast een strikte hierarchie binnen de groep, ook een duidelijke pikorde tussen de diverse groepen. Zo was het niet ongebruikelijk dat de meest gevreesde straatgroep hun status eer aan deed door in een andere buurt het jeudhonk te bezoeken om met meeneming van kratten bier als trofee ook een spoor van vernielingen achter te laten. Het eigen territorium werd niet alleen verdedigd, het werd desgewenst ook uitgebreid.

Machteloos

Sociaal werkers en bewoners van buurt en wijkorganisaties stonden machteloos. In lijn met de jeugdcultuur waren ze kritisch waar het andere buurten betrof. Want had je eindelijk een fijne en veilige accommodatie georganiseerd voor de eigen hangjeugd, dan kon je op korte termijn de groep van een andere jongerenwerker verwachten die de boel weer kwam verzieken. Zo werd de pikorde onder de jeugd onderbewust gekopieerd door de professionals en actieve bewoners.

Instititioneel werd dit beeld versterkt door de aanwezigheid van vier compleet langs elkaar heen werkende welzijnskoepels die zich hoogstens verenigden in een eindeloze bede om meer subsidiegeld.

Binnen deze weinig floriante ‘randvoorwaarden’ ging het Onderzoeksteam Amsterdam Noord, dat bestond uit drie jonge sociologen, waaronder de schrijver van deze blog, aan de slag om het jongerenwerk een kwalitatieve impuls te geven.

Een geschiedenis herhaalt zich

De methodische vraag dringt zich op hoe je als professioneel werker of actief bewoner een dergelijke impasse kan doorbreken. Een casus van 40 jaar geleden mag dan gedateerd zijn, het patroon herhaalt zich dagelijks anno 2020 op alle bestuurlijke en uitvoerende niveau’s. ‘Ieder voor 1zich en de subsidie voor ons allen’, lijkt het gebod te zijn.

Het effect van de actie JAN was destijds vrijwel alleen zichtbaar op de lokale schaal van Amsterdam Noord. Dat had mede te maken met de publicitaire terughoudendheid van de initiatiefnemers die er voor waakten het stadsdeel naar buiten toe te stignatiseren als problematisch of ‘asociaal’. Primair moest het gaan om de kracht en inzet van jongeren als leerproces, gesteund door actieve buurtbewoners en professionals.

Onderdeel van dat proces was het ontstaan van het Jongerenopbouwwerk (1) als systematische werkwijze voor het jongerenwerk om stap voor stap te bouwen aan een hecht fundament voor het werken met kansarme jongeren.

Tijd voor een reconstructie van de actie JAN, te lezen in de volgende blog.

1‘Moet ik soms m’n bek houden’, Jongerenopbouwwerk, een manier van werken met jongeren, Jaap Noorda, Redbad Veenbaas, Daan Vosskuhler, Henk Westerhoff, Vuga-uitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1981

Reacties

Reacties