De Binnenhoflezing

De Binnenhoflezing: Een korte kennismaking met ‘Verf maken door de eeuwen heen’. Deel I: Van Lascaux tot van Eyck.
In 1987 woonde ik in het centrum van Den Haag. Op een dag ontdekte daar een winkel die mij ongelooflijk fascineerde: Stichting Arti en Gaudia, waar de oude heer Johan Stahlecker, een verfmaker van de derde generatie, de scepter zwaaide. In zijn zaak kon je alle pigmenten, oliën, harsen, vernissen en wassen van de wereld vinden, zowel anorganisch, organisch als chemisch. Te midden van honderden potten en flesjes, troonde hij als een middeleeuwse schildermeester. Hij ontving kunstschilders met de meest uiteenlopende vragen over materiaalgebruik. Voor mij had het aanvankelijk meer te maken met alchemie dan met schilderkunst. Op vrije middagen ging ik als een toegewijde leerling naast hem zitten en luisterde ademloos naar zijn verhalen. Hij had zijn kennis gebundeld in een aantal ruwe geschriften waar honderden recepten in stonden. En ik was… onverzadigbaar. Op een middag vertrouwde hij mij toe hoe zijn vader met Han Vermeegen, de meestervervalser van Vermeer, op de vrije zondagmiddag experimenteerde in het verflab achter de winkel.
Daar werd gewerkt met lang vergeten vernissen en pigmenten op basis van lapis lazuli, weede, albast en verpulverde kwarts. Als je kijkt naar de oorbel van het beroemde meisje op een van de werken van Vermeer wordt duidelijk dat deze meester altijd op zoek was naar een niet te evenaren kleur. Mede door de vakkennis van Vermeegen heeft het zo lang geduurd voordat hij als vervalser ontmaskerd werd. Ook met wetenschappelijke analyses kon zijn bedrog niet worden aangetoond. Zelfs het craquelé werd nagemaakt, door het nog natte doek, met een vernis van damar en standolie in een oven te schuiven die werd verhit tot maximaal 80 graden.
Ooit ga ik eens proberen een meester te vervalsen, zij het dat ik dan hoogstwaarschijnlijk mijn eigen signatuur onder het doek zal zetten. Johan Stahlecker leeft al niet meer en heeft een groot gedeelte van zijn kennis doorgegeven aan Arie, de meesterknecht, die nu nog een dag per week week in de winkel staat. Als Arie stopt is het wellicht gedaan met de winkel en zal de kennis alleen nog in boekvorm beschikbaar zijn. Dan blijft de Verfmolen de Kat op de Schans bij Zaandam als enige goed gesorteerde vindplaats van pigmenten en oliën over .Nog nooit hebben ze mij bij Arti “nee’ verkocht als ik een onbekend pigment of een vergeten vernis in harsvorm wilde kopen. Het ambachtelijk bereiden van de eigen kunstschilderverf is een magisch avontuur. Het maakt een verbinding met de aarde en de wijze waarop de mens vanaf zijn eerste stappen steeds op zoek is geweest naar de magie van briljante en duurzame kleuren.
Zo’n verbinding kwam ik twee jaar na mijn eerste ontmoeting met Stahlecker tegen in Zuid Frankrijk toen ik in de Dordogne met vrienden werkte aan de restauratie van een middeleeuws klooster, dat als stiltecentrum dienst doet. Op korte afstand van het huis bevonden zich in tal van bekende en minder bekende grotten rotstekeningen uit de prehistorie. De oermens, onze voorouders, die werktuigen maakte van vuursteen had met okers en vet, bloed en urine een hoogstaand artistiek visitekaartje achtergelaten. De mens was begonnen om met beeld en kleur zijn magische band met de natuur weer te geven en gebruikte daarbij natuurlijke materialen uit de directe omgeving: okers, kleuren van planten, holle rietjes als blaaspijp, vet uit de klieren van gedood wild en houtskool . In een adembenemend trefzekere expressie, van het “werken met de rots mee”, met nauwelijks enig licht was de scheppende mens geboren. En natuurlijk ging ik ook op zoek naar de plekken waar de Cro Magnon mens 15000 jaar gelden zijn kleurstoffen vond. En haalde pigmenthoudend okerzand uit de rots op korte afstand van waar ik destijds woonde. Dankzij een goede luchtvochtigheid en een constante temperatuur zijn veel neolithische grottekeningen bewaard gebleven. Veel kunstuitingen die eeuwen na hen kwamen hebben de tand der tijd niet overleefd.
Neem de schilderingen op de tempels van de Grieken en Romeinen. Alleen in de piramides in Egypte en in de huizen van Pompeï is nog te zien hoe 13.000- 15.000 jaar na de eerste artistieke producten in de neolitische grotten de verfkunst al een enorme vlucht had genomen. Zo kwam het rood/oranje vermiljoen van het cinnaber uit Algadén in Spanje, waar de Grieken hun slaven de dood in joegen door hen het kwikhoudende gesteente uit de aarde te laten delven.
Met de mens die de aarde gaat verkennen komen ook de verfproducten van steeds verdere landen. Alchemie, de kunst van het verf maken én de mens die de aarde gaat bereizen zijn een fascinerende verbinding aangegaan. De gebroeders van Eyck, vroegmiddeleeuwse schilders uit de veertiende eeuw zijn daar een goed voorbeeld van. Zij worden ook wel de “uitvinders van het lijnolie procedé” genoemd. Maar wonderlijk genoeg probeerden zij juist het gebruik van lijnolie te beperken. Met moderne analyses technieken zijn we nog steeds niet helemaal in staat te ontdekken wat exact de receptuur is geweest van de talloze glaceerlagen die hun werk 500 jaar later nog zo’n frisse uitstraling geven. Wat wel duidelijk is dat van Eyck het probleem van het gebruik van lijnolie, die langzaam droogt, verdonkert en op en duur vergeelt, al wist te omzeilen, door het gebruik van speciale harsen en vernissen, waaronder damar uit Indonesië, copal uit de Filippijnen en barnsteen uit het Oostzee gebied. En juist het gebruik van vernissen, harsen en was liep parallel met het bezoek van Vlaamse reizigers aan China, waar ze een heel andere techniek ontdekten van schilderen op basis van harsmediums.
De pigmenten uit (half)edelstenen, zoals lapis lazuli ui Afganistan, die in die tijd een waarde hadden die goud overtrof, moesten wel van heel ver komen. Hoe meer geld de opdrachtgever voor een schilderij had, hoe meer blauw er op het doek te zien was. Zo zien we dat op een doek van Michelangelo dat de mantel van Moeder Maria, tijdens de kruisafname van Jezus niet van een kleur is voorzien. Hoogstwaarschijnlijk was de karavaan die met lapis (eeuwenlang het enige betrouwbare ultramarijn ) ergens onderweg overvallen en was het wachten op de volgende expeditie, iets wat wel weer een jaar kon duren.
En dan hebben we het nog niet over het prepareren van de verf. Lapis bijvoorbeeld, waarvoor je een smidse nodig hebt om van de steen pigment te maken. Dar wordt gedaan door de steen te verhitten tot deze gaat gloeien, deze vervolgens te laten exploderen in koud water, daarna het bezinksel wordt gezeefd, vermalen en eindeloos gewreven in een vijzel. Dan pas blijven er enkele grammen bruikbaar ultramarijn pigment over.
Wat te denken van de schildergezellen in de Middeleeuwen, die eerst jarenlang alleen maar verf aan het wrijven (temperen) waren, voordat ze de eerste lagen gesso mochten opbrengen op wilgen- en eikenhouten panelen, of de eerste ondertekening mochten opzetten. Geen wonder dat de mens met de komst van het Industriële revolutie ook pigmenten en kleurstoffen langs chemische weg ging maken. Met de mens die steeds meer haast krijgt en niet kan wachten op de natuurlijke droging van zijn doeken komt in de twintigste eeuw de acrylverf op als meest revolutionaire doorbraak. Ook ik maak daar gebruik van, zet er soms een föhn op om binnen 1 minuut al weer een overschildering te kunnen maken.
Zonder in misplaatste nostalgie te willen vervallen is met de komst van verf uit tubes veel vakkennis en binding met de materialen verdwenen. We zijn verwend geraakt door de wetenschappelijke maakbaarheid van ons bestaan, waardoor we in vele opzichten vervreemd zijn geraakt van de natuur om ons heen én onze eigen natuur.
Die beide zijn een, in een magische verbondenheid. Op mijn ontdekkingsreis door de wereld van natuurlijke kleuren heb ik gezien dat de aarde ons alles geeft wat we nodig hebben. En de enige manier om daarmee om te gaan is met respect en in evenwicht.
Kent u de ervaring dat als je nauw met anderen samenwerkt het geheel meer is dan de optelsom van de delen. Dat kun je soms goed zien bij mensen die elkaar liefhebben, samen muziek maken of sporten. Er ontstaat iets nieuws: synergie. Het is een kracht waarmee je door muren kan gaan als dat moet. En wonderlijk genoeg geldt dat verhaal ook voor de juiste mix van pigmenten, olie en harsen. Dat ontdekte van Eyck. Dat is de magie van de ont-moeting. Mocht u geïnspireerd zijn door de cultuur van de verfbereiden dan heb ik een tip. Het boek: “Kleur” van Victoria Finlay, die de wereld afreisde op zoek naar de grondstoffen. Een boek dat leest als een spannende roman.
Deel II Harsen en vernissen: zoeken naar de juiste formule
De natuur biedt een overvloed aan schildersmaterialen. In deel I zagen we dat veel schilderwerk uit het verre verleden de tand destijds niet overleefd heeft. Dat had te maken met de binders van de verf die vaak uit tempera bestond, dat zeer vochtgevoelig is. Maar ook veel pigmenten op basis van plantaardig materiaal waren minder en vocht- en lichtbestendig. Met lijnolieverf werd dan ook een sprong voorwaarts gemaakt en werd vreemd genoeg een verbinding gemaakt met de rotsschilderingen in de grotten van Zuid Frankrijk en Spanje, waar ook met oliën/vetten werd gewerkt. Waar kon beter geëxperimenteerd worden met lijnolie dan in het land van het vlas: in Vlaanderen. Vlak om de deur, op een paar uur rijden, ziet u in Brugge wat dat heeft opgeleverd. Heeft u de frisheid en brilliance van de kleuren van het werk van Memlinck en de van Eyck’s wel eens bekeken en u gerealiseerd dat dit werk meer dan 500 jaar oud is? En weet u hoeveel werk van de Cobragroep nooit gerestaureerd zal kunnen worden door ondeskundig materiaalgebruik?
Onlangs zag ik vroeg werk van Picasso waarvan het zink of loodwit bijna grijs was geworden, mogelijk door overmatig gebruik van goedkope lijnolie. Aandacht voor materiaalgebruik is sterk aan inflatie onderhevig en werd tot voor kort op geen enkele kunstopleiding meer onderwezen. Wat van Eyck in mijn ogen zo interessant maakt is dat hij meerdere technieken combineert tot een uniek procedé, dat onnavolgbaar is. Net als bij alchemisten zijn de procedés geheimgehouden en werden dus niet of alleen heel summier opgeschreven. Maar door de verbinding met de materie aan te gaan deuren open.
Laten we eens kijken wat voor dragers en bindmiddelen de gebroeders van Eyck zoal gebruikten: – eieren, gekookt water, – linde- of wilgenhout, – linnen, lijm uit huiden van konijnen en gips – damar, copal, mastiek en barnsteen – verschillende soorten gestookte lijnolie en Spijkolie(olie van de familie van de lavendel) – Venetiaanse terpentijn (een speciaal gestookte terpentijn uit dennen uit de lage Alpen)
Wat ik geleerd heb van de oude overleveringen. Anders dan veel kunstschilders van tegenwoordig heb ik weinig met linnen doeken. Misschien ben ik ook wel een beetje bang voor dat witte vlak, dat zo uitdrukkelijk vraagt om invulling. Nee, mijn dragers zijn vaak al getekend door tijd en natuur: -leisteen, zink, bedlakens( al dan niet gewassen) zand, houtpaneel, maar ook zwartwit of kleurenfoto’s en pleisterwerk op basis van pulp van eierdozen, marmerzand en behangplak – en de kleuren die kunnen komen van de meest uiteenlopende materialen zoals pigmentpotloden, okers, moderne Azo-pigmenten, brons en aluminiumpoeders en parelglanspigmenten – de mediums/vernissen bestaan altijd uit traditionele producten als harsen: damar, schellak, drakenbloed en gummi guttae. Lijnolie is overbodig. Maar ook copolymeer de basis voor acrylverf is welkom.
En paar harsen noem ik kort: ze werden al gebruikt op de sarcofagen in Egypte en op de violen van Stradivarius: Drakenbloed . Is een bijna vergeten kleurstof ook als vernis te gebruiken. Komt vooral uit Indonesië van de Drakenpalm. Opgelost in gedenatureerde alcohol van 96 % geeft het een diep rode kleur. Mooi voor houtvernis, maar geeft ook schitterende effecten op bladzilver en imitatie bladgoud. Ik houd van ornamenten en accenten van bladgoud, maar gebruik bij voorkeur imitatiemateriaal: slagmetaal, een legering van zink en koper, dat ik op kleur breng met drakenbloedvernis en schellak.
Gummi Guttae. Wordt gevonden in Cambodja als hars van een boomsoort verwant aan de mangoboom, groeit wild in het woud. Er wordt daartoe een kerf gemaakt in de stam, waar een bamboepijpje en opvangbakje aan wordt gehangen. Na jaar wachten kan dan geoogst worden: kleine geelachtige harde brokjes. Gemakkelijk oplosbaar in water of in alcohol. Het geeft een heldere gele kleurstof die onder meer in aquarelverf gebruikt wordt, bijvoorbeeld in de verf van Winsor en Newton. Nadelen zijn dat de hars giftig is, stinkt en dat er soms getwijfeld wordt aan de lichtechtheid. Ook is het bijna niet meer te krijgen. Tijdens en na het verwoestende bewind van de Rode Kmer ven Pol Pot was het niet leverbaar of vervuild. En de gummi die werd verkocht bevatte soms kogels. Heden ten dage is er nog steeds gevaar verbonden aan het oogsten van deze wonderlijke hars, omdat op nog steeds veel landmijnen achter zijn gebleven.
Door lessen uit het verleden te trekken heb ik geleerd om mijn palet zelf te kiezen , afhankelijk van de dragers waarop ik werk. Neem het metaal zink, dat niet zomaar worden beschilderd kan worden omdat de oxidatie de verflagen zal aantasten. Copolymeer ( als basis voor acrylverf) geeft er een luchtdichte coating. 5 En het zink als drager is het mooist als er met transparante of hal transparante verf in laag op laag-techniek op wordt gewerkt.
Daan Vosskühler Amersfoort, 2006